Verhaal: Het kruis in de kast

 
Op Paaszondag was Jan al vroeg in 'Het Huis van Verwondering'. Vrolijk fluitend zette hij de stoelen klaar in twee grote halve cirkels, “... eentje met een kussentje, eentje zonder, eentje met, en eentje ……”. Jan stond stil, zijn hoofd een beetje schuin, het was net alsof iemand in een hoekje zachtjes zat te snikken…… Ja, daar hoorde hij het weer, het kwam uit de richting van het podium, voor in de zaal. Jan keek, maar hij zag niets. Voorzichtig liep hij naar het podium, even dacht hij dat hij zich vergist had, maar net toen hij zich wilde omdraaien hoorde hij het weer. Dat waren toch duidelijk snikken en het geluid kwam uit de linker hoek, achter op het podium.

Dichterbij gekomen ontdekte Jan dat het snikken vanachter de deur in de achterwand kwam. Na een korte aarzeling deed Jan de deur voorzichtig open, keek in de kast, maar zag niemand. Hij deed een stap de kast in en toen zag hij hem. Met zijn armen in een hulpeloos gebaar wijd uitgestrekt, staande op zijn ene been, leunde hij tegen de wand. Het was een klein wit kruis. Dikke tranen biggelden over zijn smalle, bleke wangetjes en zijn kleine oogjes knipperden tegen het licht dat via de deuropening naar binnen stroomde.

“Hé, wat doe jij hier?” vroeg Jan zachtjes, “hoor jij niet ergens aan een muur te hangen?”
“Ach meneer,” zei het witte kruis beleefd, “jaren lang heb ik hier, in Het Huis van Verwondering aan de muur gehangen, rustig, bescheiden, onopvallend wit tegen wit, als een herinnering aan de God van onze voorouders. Maar ik merkte de laatste jaren dat steeds meer mensen zich aan mij gingen ergeren. Kunt u zich dat voorstellen? Zich ergeren aan mij, altijd stil hangend in een hoekje, niemand tot last, gewoon als symbool van een mooi oud geloof, een geloof in een verhaal over een liefhebbende God, die naar de aarde kwam om ons te leren dat liefde boven alles gaat.”

“Het verhaal is misschien niet echt gebeurd, maar het wel waar! En toen, op die godvergeten dag heeft iemand mij van mijn haakje getrokken en in deze donkere kast gezet. Ik werd gedompeld in een diepe duisternis. Ik geloof dat ik nog iets geroepen heb van: mijn God, mijn god, waarom hebt Gij mij verlaten. Maar tegelijkertijd wist ik dat het niet God was die me verliet, maar dat het de mensen waren die afscheid van mij namen. Mensen die niet meer konden leven met het verhaal, omdat anderen ze er lang en hard mee om de oren hadden geslagen.”

“Maar weet u, ik kan nog veel meer zijn dan het symbool van dat ene verhaal! Ik wil ook wel de mens symboliseren die met zijn armen wijd open voor de ander klaar staat. Of een kruispunt waar mensen elkaar en de Levensgever kunnen ontmoeten en even stilstaan, gewoon om elkaar echt te zien. Ach meneer, is er echt niet ergens een plekje voor mij in dit mooie huis? Desnoods zaagt u een stukje van mijn poot af, als dat helpt…….”.

stijlvorm